woensdag 5 november 2014

Het Grote Gebeurde

James Bond. Het leek zo'n goed idee. Een verrassende openingsvraag die twee van de drie totaal verschillende boeken met elkaar zou verbinden: een hoofdpersonage dat James Bond graag als vader had willen hebben en een vader als hoofdpersoon die zichzelf vergelijkt met James Bond. Over deze nieuwe hype in de Vaderlandse literatuur wilde ik - en met mij het publiek vast ook - alles weten.

Bovendien zou een bruggetje naar het derde boek, het autobiografische verhaal van Mohammed Benzakour over zijn Marokkaanse moeder die na een hartinfarct haar spraak verliest en halfzijdig verlamd in een verpleeghuis terechtkomt, vanzelf gaan. Zij had immers ooit in koelen bloede het schedelbot van een adder aan gort gestampt terwijl die het op haar babyzoon had voorzien. Kon James Bond nog wat van leren.

'De vraag is natuurlijk ook welke James Bond. Sean Connery, Roger Moore of die nieuwe Daniel nogwat', appte een hulpvaardige collega me vlak voor aanvang. We troffen elkaar die middag op een receptie, waar ik mijn gierende zenuwen met hem deelde en met de hak van mijn pump de voet van mijn panty aan flarden scheurde.

Het aanbod dat hij die avond in mijn plaats zes debutanten zou interviewen op het literaire festival Het Grote Gebeuren sloeg hij vriendelijk af. Zijn welgemeend advies: Gewoon twee wijn erin en een eind weg lullen. En als ik echt vastliep, mocht ik hem altijd smsen voor een vraag. 'Ik zit nu Death Proof te kijken en sta stand-by', berichtte hij me later blijmoedig vanaf zijn bank. 

Daar sta ik dan, kilometers verderop achter de eerste microfoon van mijn leven. Ik schraap mijn keel, struikel over de namen van Mohammed Benzakour en Mano Bouzamour en ben blij dat schrijver nummer drie tenminste gewoon een Poolse naam heeft: Roman Helinski. Of zijn boek nou Bloemkool uit Tsjérnobyl of Bloemkool uit Tsjernóbyl heet, is van later zorg. Met bevende stem vuur ik de James Bond-vraag af.

Mano Bouzamour kijkt me niet begrijpend aan. 'Ik weet niet welk boek jij hebt gelezen, maar in mijn boek komt geen James Bond voor.' Zes boeken heb ik gelezen. Van de zes. En ik weet toch zeker dat in die ene scène - begin van het boek, linkerpagina, blader ik inwendig door het verhaal – James Bond voorkomt. Hardop dingen zeker weten over een boek dat je niet zelf hebt geschreven; het blijkt een slecht idee.

Mano rolt met zijn ogen. Herhaalt dat hij echt niet over James Bond heeft gehad, nergens
. In het publiek steekt Elisabeth van Nimwegen haar hand op. Haar zal ik in een volgende sessie nog interviewen. 

'Dat is in mijn boek, die James Bond.'

Bam.

'Nou, lekker debuut dit, als interviewer in het openbaar', bazel ik en kruip nog verder weg achter de geluidsbox. Het zwarte gevaarte ontneemt me nu niet langer het zicht op de helft maar op driekwart van mijn gehoor.

Terwijl ik mezelf probeer te herpakken, struikelen in mijn hoofd de gedachten in moordend tempo over elkaar heen.

Ow NEE. Ik. Ga. Dood. Kutterdekut. Hoe kón je dit nou doen, tut. Godver. Níet te geloven. Maar echt. Kom op. Oké, en door nu. Niet nog meer verpesten. Concentreer je. Luister goed. Vraag door. Je moet nog een half uur. Probeer te redden wat er te redden valt. Iets. Ah man, ze maken me af op Twitter. Iedereen hier. Nu: denk aan de vragen die je hebt voorbereid. Wees kritisch. Houd het luchtig. Kutkutkut, ze vragen me nooit weer voor zoiets. Kan ik nog weglopen? Kalm blijven. Stop met trillen. Blijf jezelf. Doe wat je normaal ook doet: stel vragen. Alsof er geen publiek bij is. Is er überhaupt nog publiek? Zou er al iets op Facebook staan? OMG, ik doe dit nooit meer. Shit, wat zei Roman Helinski nou net? Christus, let op. Maar straks zijn mijn vragen op. En de tijd nog niet. Wat dan? Hoe lang dúúrt dit nog? Ow, niet vergeten, vraag ze naar hun schrijfproces. Naar de kritiek en hoe je daarmee omgaat - kun je na afloop mooi je voordeel mee doen. Zijn ze alledrie wel genoeg aan het woord? Kak, zie ik daar nou iemand een foto maken? Goddank word ik hier niet voor betaald, zeg. Verdomme, houd je kop erbij. En grote Goden, straks moet ik er nog drie. In hemelsnaam, hoe doet Pauw dit?

Er zijn twee minuten voorbij.

Ik vraag Mano Bouzamour of hij kort wil vertellen waar zijn boek over gaat. Zijn ogen beginnen te glimmen, een triomfantelijke grijns danst om zijn mond. 'Weet je wat? Doe jij dat maar.'

Ik voel mezelf kleiner worden en wens dat de moeder van Mohammed Benzakour ten tonele verschijnt. Dat ze Mano tegen de vlakte timmert. Met gebalde vuist. En dat ik oplos in het niets.

'Nou, over James Bond dus...', begin ik mijn samenvatting, in een poging mezelf en de hele rest van de wereld vooral niet te serieus te nemen. Daarna leg ik braaf uit dat in zijn boek een Marokkaanse jongen zich via het Hervormd Lyceum in Amsterdam-Zuid ontworstelt aan het criminele milieu van de beruchte Diamantbuurt waarin hij is opgegroeid.

De rest van het half uur durende volksvermaak trekt in een roes aan me voorbij. Er vallen woorden over de grenzen tussen feit en fictie, een profvoetballende Poolse opa, zweetvoeten en Allah.

Ik bedenk alvast in hoeveel stappen ik na afloop de deur naar buiten kan bereiken.

Op weg naar de uitgang zijn er bemoedigende woorden van bekenden. Ach, het ging best goed. Toch? 'Er liep niemand weg!'

Ik schiet in de lach.

Ook de hulplijncollega doet aan nazorg via de app. 'Kop der veur Lieke. Ik geloof in jou!'

Ik besluit mezelf te vermannen en wijzig mijn koers. Op naar de bar. Er zit nog maar een ding op: twee wijn erin en een eind weg lullen.

zaterdag 1 maart 2014

Een leven lang liefde voor en achter de toog

Dagblad van het Noorden, 1 maart 2014

vrijdag 31 januari 2014

Poëten in het zadel

Dagblad van het Noorden, 31 januari 2014

woensdag 18 december 2013

Theater op het stadhuis - een raadsrecensie

Dagblad van het Noorden, 18 december 2013

donderdag 16 mei 2013

'Ik besta meer dan ik vroeger bestond'


In ‘Iemands lief’ van schrijver en dichter Bart Moeyaert ondervindt een soldaat dat wat geweest is, niet meer terugkomt. De belastende erfenis van Moeyaerts stadsdichterschap in Antwerpen klinkt erin door. ,,Gelukkiger ben ik niet geworden, maar ik leef meer."

LIEKE VAN DEN KROMMENACKER

Het is waar wat wordt verteld.
Benjamin Popov was geen held.
Benjamin Popov was gewoon
iemands lief en iemands zoon.
(Uit: Iemands lief - 2013)

Het liefst zou hij altijd met potlood schrijven, de wereld schetsen in duizend grafieten tinten grijs, tot alle kanten zijn belicht. Naar zwart of wit taalt hij niet, oneffenheden gumt hij uit. Vlaming Bart Moeyaert (48) is een man van nuances, zijn oeuvre een pleidooi voor verfijning. In zijn nieuwste boek ‘Iemands lief’, realiseert hij zich, bekent Moeyaert kleur. Niet zonder nuance, maar stelliger dan ooit zegt hij: dit ben ik. ,,Alsof ik voor eens en altijd wil duidelijk maken: ik stop met glimlachen.”

Moeyaert schuift aan in de negentiende-eeuwse Antwerpse Brasserie Gustav, een geliefde werk- en ontmoetingsplek, waar de zuilen van marmer en de servetten geborduurd zijn. Het is zaterdagmiddag, ruim vijf weken na de verschijning van ‘Iemands lief’, een bewerking van Ramuz’ libretto ‘L’histoire du Soldat’, waarop musicus Igor Stravinsky bijna honderd jaar geleden zijn befaamde compositie baseerde.

Op verzoek van violiste Janine Jansen schreef Moeyaert twee jaar geleden een nieuwe versie van het stuk, die leidde tot een eenmalige muzikale voorstelling van ‘Iemands lief’ in de Utrechtse rocktempel Tivoli. Maar de woorden kropen Moeyaert zo onder de huid, dat ze nu in boekvorm zijn gegoten. Of, zoals Moeyaert zegt: ,,In een klein koesterboekje dat eruit ziet alsof het er altijd al geweest is.”

Duivel

‘Iemands lief’ is de geliefde van de Russische soldaat Benjamin Popov. Hij verlaat voor twee weken het front tijdens zijn jaarlijkse verlof, om naar haar terug te keren. Onderweg gaat het mis; Popov ontmoet een voorbijganger en ruilt zijn viool tegen, wat later blijkt, bitterzoete rijkdom. De naieve soldaat blijkt te zijn verleid door een verduveld goed vermomde duivel, die er honend met zijn dierbaarste bezit én ziel vandoor gaat. Vanaf dat moment is er geen weg meer terug, weet Popov. In de woorden van Moeyaert: ‘Wie je bent geweest, kun je van je leven nooit meer zijn.’

Behalve over Popov gaat de vertelling, verpakt in poëtisch proza, onmiskenbaar over de schrijver zelf. Hoewel hij zijn levenswandel nooit heeft hoeven bekopen met een zielloos bestaan, leed ook Moeyaert naar eigen zeggen lang aan een vorm van naïviteit en, nog altijd, aan de bedrieglijkheid van de wereld. Dit inzicht drong door tijdens zijn tweejarige optreden als stadsdichter van Antwerpen, waarvoor Moeyaert uit zijn ivoren schrijverstoren midden op straat werd gesmeten. Hij kwam terecht in een stad die in aanloop naar de verkiezingen in de greep van het ‘rechtse denken’ hard bezig was te verdwalen.

Onbeschermd door de vier muren van zijn werkkamer, kwam de buitenwereld keihard bij Moeyaert binnen toen op 11 mei 2006 de achttienjarige Hans vanThemsche een brute,  racistische moord pleegde op een zwarte vrouw, Oulemata Niangadou, en haar zesjarige oppaskindje, het blanke meisje Luna Drowart. Moeyaert: ,,Ik kon mezelf niet langer wijsmaken dat de mensen ondanks hun donkere, zwarte kant het toch nog altijd wel goed met elkaar voor hebben. De gebeurtenis veranderde alles en deed me terugverlangen naar hoe het was, maar dat ging niet meer.”

‘Was je niet liever thuisgebleven?
Hadje de oceaan niet moeten laten,
breed als hij is, en heb je onze kou
dan nooit gehaat?’
(Uit: Vrouw en kind/Gedichten voor gelukkige mensen - 2008)

Achteraf bleek Themsches daad enkel gericht tegen allochtonen, met Luna als slachtoffer. De dood van het tweetal was een regelrechte aanzet tot polarisatie en het zwartwitdenken, zegt Moeyaert. Als ,,burgemeester van de letteren”, voelde hij zich medeverantwoordelijk voorwat er in ‘zijn’ stad gebeurde. ,,Ik zou Antwerpen twee jaar door mijn bloedbaan laten passeren. Ook hier wilde ik iets mee.”

Wapen

Een mail van Luna’s oma, dieMoeyaert herinnerde aan een boekenbeurs een jaar eerder,waar hij voor het meisje zijn boek ‘Luna van de boom’ signeerde, zette hem aan tot het schrijven van het gedicht ‘Vrouwen kind’. Moeyaerts wapen tegen de onversneden wreedheid die de stad en zijn brein overwoekerde.

,,Poëzie is nooit, nooit, nooit zwartwit”, zegt Moeyaert beslist. ,,Dichten is geen partij kiezen.” Hij glimlacht, nuanceert. ,,Of beter: goeie poëzie is volledig partij kiezen. Voor het twee keer nadenken voordat je wat doet.”

Moeyaert droeg het gedicht voor op Luna’s begrafenis. Kalm en ingetogen, met in zijn hoofd en tikkende bom.Wandelend naar de microfoon dringt in een fractie van een seconde de gedachte zich aan hem op dat hij, in die minuut spreektijd, ook heel andere woorden kan kiezen. Dat hij zou kunnen exploderen, fulmineren over de waanzin van extreemrechts, de wankelende politiek en de laffe daad.




















,,Natuurlijk deed ik dat niet”, zegt hij, ,,maar het idee dat het had gekúnd, veroorzaakte grote kortsluiting.” Opweg naar huis hoorde hij een televisieverslaggever zeggen dat de hele stad in rouw was. Wat Moeyaert registreerde, was het tegenovergestelde: een stad die zich onderdompelde in zon en bier. Nog maakt het hem kwaad.

,,Ik dacht: is dit een stad in rouw, ja? De terrassen zitten vol, mensen lachen. Had die reporter gezegd: een deel van de stad rouwt, of:Antwerpen rouwt helemaal niet, dan was dat wat iedereen had geloofd. Woest was ik op de wereld. Maar aan de buitenkant nog altijd vriendelijk. Ik heb spijt dat ik het niet op andere momenten heb uitgeschreeuwd. Na die tijd niet heb gezegd: het waren twee kutjaren en die laat ik achter me. In plaats daarvan bleef ik uitleggen en glimlachen.”

‘Heel gelukkig zijn we hier nog niet
geworden, maar het kan altijd erger’
(Uit: Het is de liefde die we niet begrijpen - 1999)

Het jaren dragen van het woelen der gehele wereld, leverde Moeyaert niet alleen een hernia, maar ook een ongelofelijke moeheid op. De stadspoëet was opgebrand, uitgeput van het verhaal dat zich bleef herhalen, in zijn hoofd en in de media. Tegelijkertijd deed hij in deze  periode zijn waardevolste ontdekking als schrijver: Moeyaert ondervond dat zijn literatuur en poëzie wel degelijk invloed kunnen hebben op een mensenleven.

Hij zag het in de kerk na Luna’s begrafenis,waar zijnwoorden troost boden, ondanks de tegenstellingen. Er landden verschillende bemoedigende handen op zijn rug. Handen die hem deden beseffen dat literatuur een functie heeft.

Veilig

,,Tot dan leefde ik vanuit de veilige gedachte dat literatuur weerloos is”, weet Moeyaert nu. ,,Een verhaal zit tussen twee vellen karton, het boek moet opengeslagen en gelezen worden. Als niemand je gedicht of je tekst wakker maakt, blijft wat je schreef gewoonweg dood.”

Ja, geeft Moeyaert toe, denken dat je werk van geen waarde is voor je lezer, is een zelfbestraffende gedachte voor een schrijver die op zijn negentiende debuteerde (‘Duet met valse noten’), een jaar later de prijs voor beste boek van de Kinder- en Jeugdjury won, sindsdien meer dan veertig boeken en dichtbundels publiceerde en talloze prijzen en nominaties op zijn naam schreef.

,,Het is de aard van het beestje”, verklaart Moeyaert. ,,Ik heb altijd een klein, laag zelfbeeld gehad. Mijn eerste prijs nam ik huilend in ontvangst, overweldigd, alsof het een prijs was die ik van de hele wereld kreeg. Ik heb lang een groot deel van de werkelijkheid gemist.”

Wie al zijn werk achter elkaar legt, zegt Moeyaert, ziet hoe verwant hij is met zijn personages. Werden zijn eerste boeken nog bevolkt door observerende, passieve hoofdpersonen, tegen Moeyaerts dertigste raken ze het stil zijn zat en beginnen ze te reageren om tenslotte overtuigd beslissingen te nemen, met alle gevolgen van dien.

In zijn recentste jeugdroman ‘De Melkweg’ (2011), over drie kinderendie de laatste zomerse dagen van hun vakantie doorbrengen in hun zelfverzonnen clubhuis op de muur van  ijzerhandel Oud Ijzer CV, schuren Moeyaerts glimlach en grimas langs elkaar. Moeyaert schreef het boek in twee delen, met ertussen zijn stadsdichterschap. De personages, eerst vrolijk en ongecompliceerd van geest, verliezen gaandeweg hun onschuld.

,,Ik kon hetzelfde boek niet meer schrijven”, zegt hij. Liever nog dan vertellen over zijn boeken, zou Moeyaert er voortdurend uit willen voorlezen. ,,Het is de puurste manier om iemand zo dichtmogelijk bij de sensatie te laten komen van wat ik voel wanneer ik schrijf.”

Daarom ook is hij zo blij met de voorstelling van ‘Iemands lief’, waar achthonderd  toehoorders zijn schrijversstem hoorden, en met het feit dat de voorstelling in het najaar nog eens wordt hernomen.

In het boek komt veel samen, vindt Moeyaert. Het onbekommerde kind voor wie de liefde klinkt als ,,aaiwofjoe”, de naïeve jongen die het leven overkomt. En de zich bewust wordende man, die onbedoeld zijn argeloosheid verruilt voor een bewuster maar eenzaam bestaan.

Nee, gelukkiger is hij er niet op geworden, zegt hij. ,,Ik heb mijn plek nog niet gevonden, maar ik leefwelmeer. Ik besta nu meer dan vroeger.”

Liefde

Deze voorlopige conclusie is dezelfde als een van de belangrijkste zinnen in zijn roman‘Het is de liefde die we niet begrijpen’, constateert Moeyaert. In het boek hangt een familiemet haken en ogen aan elkaar, vooral omdat demoeder zo vreselijk op zoek is naar de ware liefde. De kinderen die aan hun lot worden overgelaten verzuchten op een bepaald moment: Heel gelukkig zijn we hier nog niet geworden, maar het kan altijd erger.

Moeyaert: ,,We zijn doordrongen van het idee dat de liefde perfect moet zijn. We leven de reclameboodschap: huisje, tuintje, boompje, beestje. Dus hebben we het moeilijk met de gedachte dat liefde ook kan overgaan. Sommige mensen vinden een zin als ‘Heel gelukkig zijn we hier nog niet geworden, maar het kan erger’ ook verschrikkelijk.”

Inmiddels is Moeyaert elf jaar samen en zeven jaar getrouwd met Robin, de stille man op wie hij heimelijk ,,doodverliefd” werd en wiens relatief weinige zinnen altijd raak en onverbloemd zijn. Gebukt onder het eenzame besef dat de liefde misschien niet blijft, gaat Moeyaert niet. Immers, zo heeft hij na twee jaar stadsdichten en dertig jaar schrijverschap wel gezien, alleen zijn is het ergste niet.

,,De eenzaamheid die ik ervaar is geen gevoel van ach en wee. Het is het alleen durven zijn met mezelf.”

Verschenen in de Leeuwarder Courant (3 mei) en Dagblad van het Noorden (11 mei)

Foto: Diego Franssens