In ‘Iemands lief’ van schrijver en dichter Bart Moeyaert
ondervindt een soldaat dat wat geweest is, niet meer terugkomt. De belastende
erfenis van Moeyaerts stadsdichterschap in Antwerpen klinkt erin door.
,,Gelukkiger ben ik niet geworden, maar ik leef meer."
LIEKE VAN DEN KROMMENACKER
Het is waar wat wordt verteld.
Benjamin Popov was geen held.
Benjamin Popov was gewoon
iemands lief en iemands zoon.
(Uit: Iemands lief - 2013)
Het liefst zou hij altijd met potlood schrijven, de wereld
schetsen in duizend grafieten tinten grijs, tot alle kanten zijn belicht. Naar zwart of wit taalt hij
niet, oneffenheden gumt hij uit. Vlaming Bart Moeyaert (48) is een man van
nuances, zijn oeuvre een pleidooi voor verfijning. In zijn nieuwste boek ‘Iemands
lief’, realiseert hij zich, bekent Moeyaert kleur. Niet zonder nuance, maar stelliger dan ooit zegt hij: dit ben ik. ,,Alsof ik voor eens en altijd wil duidelijk maken: ik stop met glimlachen.”
Moeyaert schuift aan in de negentiende-eeuwse Antwerpse Brasserie
Gustav, een geliefde werk- en ontmoetingsplek, waar de zuilen van marmer en de
servetten geborduurd zijn. Het is zaterdagmiddag, ruim vijf weken na de
verschijning van ‘Iemands lief’, een bewerking van Ramuz’ libretto ‘L’histoire
du Soldat’, waarop musicus Igor Stravinsky bijna honderd jaar geleden zijn
befaamde compositie baseerde.
Op verzoek van violiste Janine Jansen schreef Moeyaert twee jaar geleden
een nieuwe versie van het stuk, die leidde tot een eenmalige muzikale
voorstelling van ‘Iemands lief’ in de Utrechtse rocktempel Tivoli. Maar de
woorden kropen Moeyaert zo onder de huid, dat ze nu in boekvorm zijn gegoten.
Of, zoals Moeyaert zegt: ,,In een klein koesterboekje dat eruit ziet alsof het er altijd al geweest is.”
Duivel
‘Iemands lief’ is de geliefde van de Russische soldaat Benjamin
Popov. Hij verlaat voor twee weken het front tijdens zijn jaarlijkse verlof, om
naar haar terug te keren. Onderweg gaat het mis; Popov ontmoet een
voorbijganger en ruilt zijn viool tegen, wat later blijkt, bitterzoete rijkdom.
De naieve soldaat blijkt te zijn verleid door een verduveld goed vermomde duivel,
die er honend met zijn dierbaarste bezit én ziel vandoor gaat. Vanaf dat moment
is er geen weg meer terug, weet Popov. In de woorden van Moeyaert: ‘Wie je bent
geweest, kun je van je leven nooit meer zijn.’
Behalve over Popov gaat de vertelling, verpakt in poëtisch proza, onmiskenbaar
over de schrijver zelf. Hoewel hij zijn levenswandel nooit heeft hoeven bekopen
met een zielloos bestaan, leed ook Moeyaert naar eigen zeggen lang aan een vorm
van naïviteit en, nog altijd, aan de bedrieglijkheid van de wereld. Dit inzicht
drong door tijdens zijn tweejarige optreden als stadsdichter van Antwerpen, waarvoor Moeyaert uit zijn ivoren schrijverstoren
midden op straat werd gesmeten. Hij kwam terecht in een stad die in aanloop
naar de verkiezingen in de greep van het ‘rechtse denken’ hard bezig was te verdwalen.
Onbeschermd door de vier muren van zijn werkkamer, kwam de buitenwereld
keihard bij Moeyaert binnen toen op 11 mei 2006 de achttienjarige Hans
vanThemsche een brute, racistische moord
pleegde op een zwarte vrouw, Oulemata Niangadou, en haar zesjarige oppaskindje, het blanke meisje Luna Drowart. Moeyaert: ,,Ik kon mezelf
niet langer wijsmaken dat de mensen ondanks hun donkere, zwarte kant het toch
nog altijd wel goed met elkaar voor hebben. De gebeurtenis veranderde alles en deed
me terugverlangen naar hoe het was, maar dat ging niet meer.”
‘Was je niet liever thuisgebleven?
Hadje de oceaan niet moeten laten,
breed als hij is, en heb je onze kou
dan nooit gehaat?’
(Uit: Vrouw en kind/Gedichten voor gelukkige mensen - 2008)
Achteraf bleek Themsches daad enkel gericht tegen allochtonen, met
Luna als slachtoffer. De dood van het tweetal was een regelrechte aanzet tot
polarisatie en het zwartwitdenken, zegt Moeyaert. Als ,,burgemeester van de
letteren”, voelde hij zich medeverantwoordelijk voorwat er in ‘zijn’ stad gebeurde.
,,Ik zou Antwerpen twee jaar door mijn bloedbaan laten passeren. Ook hier wilde ik iets mee.”
Wapen
Een mail van Luna’s oma, dieMoeyaert herinnerde aan een
boekenbeurs een jaar eerder,waar hij voor het meisje zijn boek ‘Luna van de boom’
signeerde, zette hem aan tot het schrijven van het gedicht ‘Vrouwen kind’.
Moeyaerts wapen tegen de onversneden wreedheid die de stad en zijn brein
overwoekerde.
,,Poëzie is nooit, nooit, nooit zwartwit”, zegt Moeyaert beslist. ,,Dichten
is geen partij kiezen.” Hij glimlacht, nuanceert. ,,Of beter: goeie poëzie is
volledig partij kiezen. Voor het twee keer nadenken voordat je wat doet.”
Moeyaert droeg het gedicht voor op Luna’s begrafenis. Kalm en
ingetogen, met in zijn hoofd en tikkende bom.Wandelend naar de microfoon dringt
in een fractie van een seconde de gedachte zich aan hem op dat hij, in die
minuut spreektijd, ook heel andere woorden kan kiezen. Dat hij zou kunnen exploderen, fulmineren over de
waanzin van extreemrechts, de wankelende politiek en de laffe daad.
,,Natuurlijk deed ik dat niet”, zegt hij, ,,maar het idee dat het
had gekúnd, veroorzaakte grote kortsluiting.” Opweg naar huis hoorde hij een
televisieverslaggever zeggen dat de hele stad in rouw was. Wat Moeyaert
registreerde, was het tegenovergestelde: een stad die zich onderdompelde in zon
en bier. Nog maakt het hem kwaad.
,,Ik dacht: is dit een stad in rouw, ja? De terrassen zitten vol,
mensen lachen. Had die reporter gezegd: een deel van de stad rouwt,
of:Antwerpen rouwt helemaal niet, dan was dat wat iedereen had geloofd. Woest
was ik op de wereld. Maar aan de buitenkant nog altijd vriendelijk. Ik heb
spijt dat ik het niet op andere momenten heb uitgeschreeuwd. Na die tijd niet heb gezegd: het waren twee kutjaren en die laat ik
achter me. In plaats daarvan bleef ik uitleggen en glimlachen.”
‘Heel gelukkig zijn we hier nog niet
geworden, maar het kan altijd erger’
(Uit: Het is de liefde die we niet begrijpen - 1999)
Het jaren dragen van het woelen der gehele wereld, leverde
Moeyaert niet alleen een hernia, maar ook een ongelofelijke moeheid op. De
stadspoëet was opgebrand, uitgeput van het verhaal dat zich bleef herhalen, in
zijn hoofd en in de media. Tegelijkertijd deed hij in deze periode zijn waardevolste ontdekking als
schrijver: Moeyaert ondervond dat zijn literatuur en poëzie wel degelijk invloed kunnen hebben op een mensenleven.
Hij zag het in de kerk na Luna’s begrafenis,waar zijnwoorden troost
boden, ondanks de tegenstellingen. Er landden verschillende bemoedigende handen
op zijn rug. Handen die hem deden beseffen dat literatuur een functie heeft.
Veilig
,,Tot dan leefde ik vanuit de veilige gedachte dat literatuur
weerloos is”, weet Moeyaert nu. ,,Een verhaal zit tussen twee vellen karton, het
boek moet opengeslagen en gelezen worden. Als niemand je gedicht of je tekst
wakker maakt, blijft wat je schreef gewoonweg dood.”
Ja, geeft Moeyaert toe, denken dat je werk van geen waarde is voor
je lezer, is een zelfbestraffende gedachte voor een schrijver die op zijn
negentiende debuteerde (‘Duet met valse noten’), een jaar later de prijs voor
beste boek van de Kinder- en Jeugdjury won, sindsdien meer dan veertig boeken en
dichtbundels publiceerde en talloze prijzen en nominaties op zijn naam schreef.
,,Het is de aard van het beestje”, verklaart Moeyaert. ,,Ik heb
altijd een klein, laag zelfbeeld gehad. Mijn eerste prijs nam ik huilend in ontvangst,
overweldigd, alsof het een prijs was die ik van de hele wereld kreeg. Ik heb
lang een groot deel van de werkelijkheid gemist.”
Wie al zijn werk achter elkaar legt, zegt Moeyaert, ziet hoe
verwant hij is met zijn personages. Werden zijn eerste boeken nog bevolkt door observerende, passieve hoofdpersonen,
tegen Moeyaerts dertigste raken ze het stil zijn zat en beginnen ze te reageren
om tenslotte overtuigd beslissingen te nemen, met alle gevolgen van dien.
In zijn recentste jeugdroman ‘De Melkweg’ (2011), over drie
kinderendie de laatste zomerse dagen van hun vakantie doorbrengen in hun
zelfverzonnen clubhuis op de muur van ijzerhandel
Oud Ijzer CV, schuren Moeyaerts glimlach en grimas langs elkaar. Moeyaert
schreef het boek in twee delen, met ertussen zijn stadsdichterschap. De
personages, eerst vrolijk en ongecompliceerd van geest, verliezen gaandeweg hun
onschuld.
,,Ik kon hetzelfde boek niet meer schrijven”, zegt hij. Liever nog
dan vertellen over zijn boeken, zou Moeyaert er voortdurend uit willen voorlezen. ,,Het is
de puurste manier om iemand zo dichtmogelijk bij de sensatie te laten komen van
wat ik voel wanneer ik schrijf.”
Daarom ook is hij zo blij met de voorstelling van ‘Iemands lief’, waar
achthonderd toehoorders zijn
schrijversstem hoorden, en met het feit dat de voorstelling in het najaar nog
eens wordt hernomen.
In het boek komt veel samen, vindt Moeyaert. Het onbekommerde kind
voor wie de liefde klinkt als ,,aaiwofjoe”, de naïeve jongen die het leven
overkomt. En de zich bewust wordende man, die onbedoeld zijn argeloosheid verruilt voor een
bewuster maar eenzaam bestaan.
Nee, gelukkiger is hij er niet op geworden, zegt hij. ,,Ik heb
mijn plek nog niet gevonden, maar ik leefwelmeer. Ik besta nu meer dan vroeger.”
Liefde
Deze voorlopige conclusie is dezelfde als een van de belangrijkste
zinnen in zijn roman‘Het is de liefde die we niet begrijpen’, constateert Moeyaert.
In het boek hangt een familiemet haken en ogen aan elkaar, vooral omdat
demoeder zo vreselijk op zoek is naar de ware liefde. De kinderen die aan hun
lot worden overgelaten verzuchten op een bepaald moment: Heel gelukkig zijn we
hier nog niet geworden, maar het kan altijd erger.
Moeyaert: ,,We zijn doordrongen van het idee dat de liefde perfect
moet zijn. We leven de reclameboodschap: huisje, tuintje, boompje, beestje. Dus
hebben we het moeilijk met de gedachte dat liefde ook kan overgaan. Sommige mensen
vinden een zin als ‘Heel gelukkig zijn we hier nog niet geworden, maar het kan erger’ ook verschrikkelijk.”
Inmiddels is Moeyaert elf jaar samen en zeven jaar getrouwd met Robin,
de stille man op wie hij heimelijk ,,doodverliefd” werd en wiens relatief
weinige zinnen altijd raak en onverbloemd zijn. Gebukt onder het eenzame besef dat
de liefde misschien niet blijft, gaat Moeyaert niet. Immers, zo heeft hij na twee jaar stadsdichten
en dertig jaar schrijverschap wel gezien, alleen zijn is het ergste niet.
,,De eenzaamheid die ik ervaar is geen gevoel van ach en wee. Het
is het alleen durven zijn met mezelf.”
Verschenen in de Leeuwarder Courant (3 mei) en Dagblad van het Noorden (11 mei)
Foto: Diego Franssens